
Ze heette Nessy-Ta-Neb(et) Taoey en was ergens tussen 1070 en 945 voor Christus bij Thebe een priesteres van de Egyptische oppergod Amon. Haar mummiekisten, een binnen- en een buitenkist en haar mummieplank zijn al bijna honderdtwintig jaar in het bezit van het Rijksmuseum van Oudheden (RMO) in Leiden, maar waren nooit goed onderzocht. In het kader van een internationaal onderzoeks- en restauratieproject, het Vatican Coffin Project, zijn de kisten nu alsnog onderzocht. Wat blijkt? Op de buitenkist is de aanzet te zien van een baard en vrouwenborsten ontbreken. ‘De naam van de priesteres is op de kist geschilderd, maar haar kist is later blijkbaar hergebruikt voor een man,’ concludeert conservator Christian Greco. Ook met de binnenkist is wat aan de hand. ‘De binnenkist toont geen sporen van hergebruik, maar was gezien het geschilderde gezicht met een baard duidelijk bestemd voor een man. Het lijkt er op dat de binnen- en buitenkist niet bij elkaar horen.’
Greco
denkt dat er iets mis is gegaan kort na de vondst van de mummiekisten. Beide
kisten maken namelijk deel uit van een van de spectaculairste maar ook een van
de slechtst behandelde archeologische ontdekkingen in Egypte. In januari 1891
ontdekte Eugène Grébaut, de toenmalige Franse directeur-generaal van de
Egyptische Oudheidkundige Dienst, op het tempelterrein van Deir el Bahari bij
Thebe een graf met twee lange gangen. Beide gangen stonden boordevol
shabtikisten, papyruskokers, beelden, aardewerk, kanopen, rietmatten én mummiekisten;
in totaal waren er 153 complete sets van mummies, binnen- en buitenkisten en
mummiedeksels. Alle mummies behoorden tot de welvarende en machtige families
van de priesters en priesteressen van de Amon-tempel bij Karnak. Grébaut, bang
voor diefstal, liet het graf, dat de naam Bab el-Gasus (de Deur van de
Priesters) kreeg, in slechts negen dagen leeghalen. ‘De kisten zijn twee keer
genummerd, eerst in en later buiten het graf,’ zegt Greco. ‘Door de grote haast
moeten daarbij fouten zijn gemaakt en zijn binnen- en buitenkisten en mummiedeksels
door elkaar geraakt.’ Het aantal vondsten was te groot om op te slaan in het
depot van het Egyptisch Museum en daarom werd in 1893 besloten om een deel van
de grafinhoud aan de zes grote mogendheden van die tijd te schenken: Italië,
Oostenrijk-Hongarije, Engeland, het Duitse Rijk, Rusland en Frankrijk.
‘Directeur Willem Pleyte van het RMO las hierover in de Haagsche Courant en
vond dat Nederland op geestelijk gebied met de zes grote mogendheden kon
wedijveren. Hij wist Buitenlandse Zaken ervan te overtuigen om via de
consul-generaal in Egypte actie te ondernemen. Met succes, want een paar
maanden later ontving het museum een zending met onder andere vier mummiekisten
uit Bab el-Gasus. Greco: ‘Uiteindelijk hebben zeventien landen mummiekisten en andere
vondsten uit Bab el-Gasus gekregen. De 153 mummies zelf zijn in de loop der
jaren allemaal verdwenen.’
In 2008 is het Vaticaans Museum begonnen met onderzoek naar zijn eigen mummiekisten uit de periode 1070 en 712 voor Christus, een tijdvak waarin Egypte veel onrust kende en geen centraal bestuur had en dat bekend staat als de Derde Tussenperiode. Het RMO en het Louvre hebben zich intussen bij het project aangesloten.
In Leiden staan de komende maanden de vier sets uit Bab el-Gasus naast elkaar in een tentoonstellingszaal opgesteld. Onder het oog van bezoekers is restauratrice Elsbeth Geldhof bezig het hout en de verf van de vier kisten te onderzoeken en te restaureren. Met een wattenstaafje is een van haar assistenten bezig om een vuillaag te verwijderen. ‘We hebben die laag wel eerst geanalyseerd om vast te stellen dat het echt om vuil gaat.’ Greco wijst op de gele kleur van de kisten. ‘De meeste mummiekisten uit de Derde Tussenperiode zijn geel; alle mummiekisten uit deze periode worden daarom Yellow Cofffins genoemd.’ Uit natuurwetenschappelijk onderzoek is nu duidelijk geworden dat de gelige kleur in de door de Egyptenaren gebruikte vernis zat. ‘De vernis bevatte orpiment, een felgeel pigment, met een bijna goudachtige schittering,’ vertelt Geldhof. Greco legt uit dat het gebruik van orpiment een gevolg was van de onrust in Egypte tijdens de Derde Tussenperiode. ‘In de periode ervoor gebruikte men nog bladgoud om de gezichten op de kisten weer te geven. Tijdens de Derde Tussenperiode, die ook gepaard ging met een economische crisis, was het moeilijk om aan het dure bladgoud te komen. Verder werden graven opengebroken om het bladgoud op kisten te roven. Dat is bij een van de kisten in onze collectie ook gebeurd.’
Bij
het Vatican Coffin Project vullen traditioneel egyptologisch onderzoek en
modern onderzoek met natuurwetenschappelijke technieken elkaar mooi aan, stelt
Greco. ‘We doen dus niet alleen iconografisch onderzoek, maar de kisten zijn
ook met behulp van uv-straling en röntgen- en infraroodfotografie onderzocht en
de gebruikte verfsoorten zijn chemisch geanalyseerd.’ Hierdoor zijn overschilderingen,
kleine schades en moderne reparaties vastgesteld. Ook is duidelijk geworden dat
voor de teksten op de kisten een zwart grid als ondertekening is gebruikt en
voor de figuratieve scènes een rood grid. De onderzoekers konden ook zien welke
typen kwasten zijn gebruikt en dat op de ene kist rondingen met een passer zijn
getekend en op de andere uit de hand. Op de röntgenfoto’s is goed te zien dat
de kisten uit verschillende stukjes hout bestaan. Uit onderzoek is gebleken dat
het om hout van de lokale knoestige wilde vijg gaat. Greco: ‘Door de
economische crisis konden ze toen niet meer cederhout uit Libanon gebruiken.’
Een van de doelen van het project is alle kisten van Baba el-Gasus, die tot in Boedapest en de Oekraïne zijn terechtgekomen, met al hun kenmerken in een database te verzamelen. Hierna moet het mogelijk zijn om de oorspronkelijke sets te kunnen reconstrueren en werkplaatsen waar de kisten zijn gemaakt te kunnen herkennen. Dat klinkt als het traditionele onderzoek waarin de egyptologie lange tijd is blijven hangen, beseft Greco. ‘Maar die kennis moet weer gebruikt worden om meer inzicht in de maatschappij van die tijd te krijgen. Als je werkplaatsen kunt herkennen kun je aan de hand van de opschriften op de kisten ook zien welke families zich dure werkplaatsen konden veroorloven en welke niet.’
De Amerikaanse egyptologe Kathlyn Cooney van UCLA, die ook bij het project is betrokken, heeft in een recent artikel gesteld dat juist in de Derde Tussenperiode de economische waarde van een mummie zeer hoog was. Tijdens deze crisisperiode stopte de elite rond Thebe voor begrafenissen zijn geld niet meer in dure opzichtige graftombes, die makkelijk leeggeroofd konden worden, maar in dure mummiekisten die in onopvallende gemeenschappelijke graven werden geplaatst. De kisten kregen door beschilderingen aan de binnenkant de functie van graftombe, de plek waar de dode de overgang naar het hiernamaals maakte. Dat maakte het in een tijd met houtschaarste mogelijk om kisten soms opnieuw te gebruiken. Toen de rust in Egypte was teruggekeerd hield dit gebruik weer op.
Greco ziet veel in Cooney’s theorie. ‘Alleen ziet ze soms teveel hergebruik.’ Zo dacht Cooney bij een andere kist in het RMO dat een vrouwenpruik later was aangebracht en dat de kist dus eerst voor een man bestemd was geweest. ‘Uit natuurwetenschappelijk en schildertechnisch onderzoek is gebleken dat de pruik geen latere toevoeging is. Nu de kist is schoongemaakt is dat ook duidelijk te zien.’
De tentoonstelling Mummiekisten van de Amon-priesters in het RMO in Leiden duurt tot en met 23 september. Info: www.rmo.nl
Dit artikel is (in iets gewijzigde vorm) eerder verschenen op zaterdag 1 juni 2013 in NRC Handelsblad.