
De eenzame reiziger die begin tweede eeuw door de woeste Brabantse Kempen reed, kwam zo nu en dan kleine nederzettingen tegen met drie, vier houten boerderijen. Des te groter de verrassing als in deze uithoek van het Romeinse rijk een grote witgepleisterde stenen boerderij met rode dakpannen opdook. Iets verderop waren ook nog een groot grafmonument en een tumulus te zien. Wat deed die villa rustica te midden van niets, aan de rand van de Romeinse beschaving?
Archeologen
Nico Roymans, Ton Derks en Henk Hiddink van de Vrije Universiteit presenteerden
op 12 december hun antwoord in de vorm van het boek The Roman Villa of Hoogeloon and the Archaeology of the Periphery (Amsterdam
University Press). De afgelopen vijf jaar hebben ze dankzij een NWO-subsidie
met een internationaal en interdisciplinair team de resten van de villa
onderzocht. Het gebouw was al in de jaren tachtig bij Hoogeloon ontdekt en opgegraven,
maar de opgravingsresultaten waren nog nooit gepubliceerd. Toen had men nog het
idee dat er in de omgeving wel meer Romeinse villa’s te vinden zouden zijn,
maar ruim dertig jaar later zijn er in het gebied rond Eindhoven wel tientallen
nieuwe vindplaatsen uit de Romeinse tijd ontdekt, maar geen enkele andere
villa. De afgelopen jaren heeft het team van hoogleraar Roymans de niet uitgewerkte
resultaten gepubliceerd; tegelijkertijd hebben de onderzoekers het gebouw en de
bijbehorende vondsten in een bredere context geplaatst.
Texuandri
Hun verhaal, dat een verhaal over militaire families en de relatie tussen stad en platteland blijkt te zijn, begint in de eerste eeuw na Christus toen de Nederlanden pas korte tijd deel uitmaakten van het machtige Romeinse rijk. In het gebied tussen de rivieren de Maas, Schelde en Demer woonden de Texuandri. De belangrijkste route tussen Tongeren en Nijmegen, de twee dichtstbijzijnde steden, liep niet door, maar om het gebied heen. De afgelegen en schrale zandgronden maakten het gebied ook niet geschikt voor grootschalige akkerbouw. Net als de Bataven in het gebied van Maas en Waal leverden de Texuandri al vroeg rekruten voor het Romeinse leger. Dat verklaart waarom bij Hoogeloon en in de omgeving Romeinse voorwerpen als Italisch aardewerk, fibulae, ijzeren gereedschappen, glaswerk en bronzen vaatwerk zijn gevonden die stammen uit de tijd van de keizers Augustus en Tiberius, toen in het gebied nog geen sprake was van een monetaire economie. De vondst van een fragment van de schede van een Romeins militair zwaard uit de eerste eeuw doet vermoeden dat bij Hoogeloon een of meer families woonden waarvan de zonen enkele generaties in het Romeinse leger hebben gediend.
Eind
eerste eeuw had een van hen zich waarschijnlijk op weten te werken tot een
officier van de Texuandrische hulptroepen. Terwijl zijn familie nog in een
houten boerderij woonde, liet hij, nadat hij 25 jaar trouw had gediend, aan de
noordkant een groot grafmonument in Romeinse stijl bouwen – vergelijkbaar met
grafmonumenten die andere Romeinse oud-officieren bij Maastricht, Nijmegen en
in Keulen hebben laten bouwen. Brokstukken maakten het de archeologen mogelijk
om een monument te reconstrueren dat ruim vijf meter hoog was, met een sokkel
en twee door pilasters omgeven beelden.
Twee fragmenten van een iets jonger militair diploma laten zien dat in de nederzetting meerdere veteranen woonden, in dit geval een gewone militair die na zijn dienst het Romeinse burgerschap had gekregen. Dat burgerschap gold ook voor zijn eventuele inheemse vrouw.
Kort na het jaar 100 brak een van de mensen in de Hoogeloonse nederzetting met de traditionele levenswijze. Voor hem geen houten boerderij met koeienstal meer. Hij schakelde een aannemer in en liet in Romeinse stijl een boerderij bouwen met een lengte van vijftig en een breedte van ruim achttien meter, met zandsteen uit de Ardennen, dakpannen uit de Maasvallei en een dikke pleisterlaag. Een houten hek om het gebouw markeerde nog eens extra de breuk met het communale leven van vroeger. In de loop van de tweede eeuw werd de villa rustica nog groter en luxer. Er kwam een inpandig badgebouw met ruimten voor warm- en koudwaterbaden, in meerdere kamers werd verwarming aangelegd en de binnenmuren werden versierd met fresco’s. Op de gebrekkig bewaard gebleven fragmenten is met een geoefend oog te zien dat op een van de wandschilderingen Hercules was afgebeeld. Mogelijk een verwijzing naar het militaire verleden van de familie.
Binnen werd getuige de resten van vijgen, knoflook, slakken, mosselen en oesters het rijke Romeinse leven geleid; mogelijk inclusief slaven, want in een van de bijgebouwen zijn voetboeien gevonden.
In
het scenario dat de Amsterdamse archeologen schetsen is het vanwege de
chronologie de zoon van de militair die opdracht gaf voor het grafmonument
degene die de villa liet bouwen. Mogelijk had ook hij in het leger gediend. De
benodigde rijkdom had hij waarschijnlijk van zijn vader geërfd, maar hij zorgde
er zelf voor dat die rijkdom ook in stand bleef en zelfs werd vergroot. Dat
deed hij door grootscheepse veehandel met Tongeren, waaronder het gebied van de
Texuandri bestuurlijk viel. Op bepaalde tijden in het jaar liet hij de runderen
in de omgeving, ook van andere boeren die waarschijnlijk schatplichtig aan hem
waren geworden, bijeen brengen. Achter de boerderij was een kraal van veertig
bij veertig meter die met palen in compartimenten was gedeeld. Daar vlakbij was
een grote waterbak gemaakt met houten wanden en een licht aflopend talud dat de
runderen toegang gaf tot de waterbak. Als het vee was verzameld ging het naar
de tachtig kilometer verder gelegen stad, waar het werd verwerkt in de slachterijen.
De daar geproduceerde grote hoeveelheden slachtafval zijn de afgelopen jaren door
Belgische archeologen onderzocht.
Deportatie
Grote kans dat de veehandelaar van Hoogeloon de Texuandri vertegenwoordigde in de gemeenteraad van Tongeren. Voor die taak beschikte hij net als andere rijke landbouwers en grootgrondbezitters uit de omgeving over een luxe woning in de stad. Een opgegraven Tongerse wandschildering met een villa rustica maakt die relatie tussen stad en platteland aanschouwelijk.
Rond
270 kwam er een einde aan de villa. Niet alleen was het gebouw tot een ruïne
verworden, maar het hele gebied was ontvolkt. De archeologen geloven niet dat
dit een gevolg was van invallen van Germanen of een te hoge belastingdruk. Het
is speculatief, maar ze houden rekening met een deportatie, waarbij
de Romeinse overheid alle bewoners van de pagus van de Texuandri heeft
verplaatst naar een bedreigd grensgebied, waar ze als buffer moesten dienen
tegen invallende barbaarse stammen.
Dit artikel is in gewijzigde vorm eerder gepubliceerd in NRC Handelsblad van 13 december 2014.
Terug naar de voorpagina